Onlangs deed de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak in een zaak die onder andere handelde over de vraag of fosfaat uit een (mest)voorraad kan verdwijnen.

De verweerder (RVO) in deze zaak had aan een viertal eisers een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 495.000,-. Dit omdat in de periode 1 januari 2008 tot en met 13 september 2010 93.367 kg fosfaat niet was verantwoord.

Uit het onderzoek van de toenmalige Algemene Inspectiedienst (thans Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, hierna: NVWA) blijkt in het kort dat door eisers 93 vrachten (3.162 ton) vaste dierlijke meststoffen met 159.032 kg fosfaat zijn aangevoerd. Deze mest is vervolgens gemengd met partijen grond, waarbij de ontstane partijen maximaal 10% dierlijke meststoffen bevatten. De totale hoeveelheid werd opgegeven als eindvoorraad mest 2007.

Bij een controle in 2010 werd aangegeven dat het genoemde mengsel van grond en dierlijke meststoffen nog steeds op de aangegeven locaties in voorraad waren en derhalve niet op de bedrijven waren gebruikt of daar van waren afgevoerd. Hierop heeft de NVWA een controle van deze voorraad uitgevoerd. De aanwezige partijen zijn bemonsterd en geanalyseerd op het fosfaatgehalte. Geconcludeerd werd dat er nog 65.665 kg fosfaat in de gemengde partijen mest en grond aanwezig was. Er ontbrak dus een hoeveelheid van 93.367 kg fosfaat.

Eisers betwisten dat er sprake is van een overtreding en stellen dat het onderzoek naar de voorraad fosfaat op onzorgvuldige wijze is geschied. De bemonstering is onbetrouwbaar. Alleen het gedeelte boven het maaiveld is betrokken bij het onderzoek. Niet valt uit te sluiten, aldus eisers, dat een groot gedeelte van de fosfaten als gevolg van uitspoeling door regenval en door inklinking op een lager (onder het maaiveld) gelegen gedeelte terecht zijn gekomen. Verweerder heeft aangegeven dat van inklinking en uitspoeling, althans van een dergelijke omvang, geen sprake kan zijn.

De rechtbank oordeelt dat de stellingen van eisers omtrent inklinking en uitspoeling voldoende zijn weerlegd in een aanvullend  onderzoek, van een extern deskundige, waarin de volgende conclusie werd getrokken: “Op basis van de verstrekte informatie, enkele aannames en berekeningen kan worden berekend dat de uitspoeling van fosfaat uit de grondhopen theoretisch (worst-case situatie) kan variëren van 61 tot 608 kg P2O5 per jaar. Deze hoeveelheden zijn slechts een fractie van de 93.367 kg zoekgeraakte fosfaat, namelijk 0,06 tot 0,6%. Het is niet aannemelijk dat de 93.367 kg zoekgeraakte fosfaat door uit en afspoeling is verdwenen. ” De rechtbank ziet geen aanleiding om deze bevindingen en conclusies  niet te volgen.

Eisers hebben geen contra-onderzoek uitgevoerd en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de ontbrekende hoeveelheid fosfaat is uitgespoeld. Omdat deze hoeveelheid evenmin in opslag aanwezig is en ook niet is afgevoerd heeft verweerder terecht een overtreding van de verantwoordingsplicht voor 93.367 kilogram fosfaat vastgesteld.

Conclusies
Wanneer dierlijke mest wordt gemengd met (een overmaat aan) zwarte grond, blijft het toch dierlijke mest en blijven de regels rond de verantwoording van dierlijke mest van toepassing. Ook de afvoer van het product dient te gebeuren volgens de regels van de afvoer van dierlijke mest.

Een voorraad die wordt opgegeven kan worden gecontroleerd door de NVWA. Dit geldt niet alleen voor intermediaire bedrijven, maar ook voor veehouderijbedrijven.

De rechtbank concludeert dat fosfaat, in tegenstelling tot stikstof, niet vervluchtigt (er is dus niet zoiets als een fosfaatgat) en weinig gevoelig is voor uit- en afspoeling. Dit betekent dat voor fosfaat altijd en volledig moet kunnen worden verantwoord of de aangevoerde of geproduceerde fosfaat is afgevoerd naar derden of nog in voorraad zit. Het resterende deel wordt geacht te zijn toegediend aan de grond van het bedrijf.