Een onzekere factor bij de levering van mest zijn de gehalten die volgen uit de analyse. Hoewel in de meeste gevallen daarvoor redelijk goed een bandbreedte kan worden aangegeven vallen de gehalten soms hoger of juist lager uit dan vooraf verwacht. Vooral bij hogere gehalten kan een situatie ontstaan waarbij daardoor de gebruiksnormen worden overschreden door de aanvoerende partij. Een vervelende situatie die  nog vervelender kan worden wanneer daar niet tijdig op wordt gereageerd. Dit blijkt ook uit onderstaand geschil waarin de Rechtbank Overijssel onlangs uitspraak deed.

[X] heeft in de periode van maart tot en met april 2012 ongeveer 600 ton mest geleverd aan [A]. Deze mest is gewogen en bemonsterd. Het gehalte aan fosfaat blijkt echter hoger dan verondersteld. Hierdoor heeft [A] de gebruiksnorm voor fosfaat overschreden en is hem een boete opgelegd.  [X] heeft op grond van het feit dat zij kippenmest van [A] heeft afgenomen een bedrag gevorderd. [A] heeft het betreffende bedrag niet betwist, maar heeft zich beroepen op een opschortingsrecht vanwege de haar opgelegde boete.

[A] voert aan dat [X] had moeten waarschuwen dat sprake was van afwijkende fosfaatgehalten in de betreffende mest. Het was volgens [A] op het moment van de ontvangst van de resultaten van de eerste levering onmogelijk om vast te stellen of de totale geleverde mest in overeenstemming zou zijn met de gebruiksnormen. Bovendien heeft [A] door drukte op het werk de onderzoeksresultaten niet direct gecontroleerd. Daar was volgens [A] ook geen aanleiding voor. Hij had immers afspraken gemaakt met [X] over de fosfaathoogte in de mest.

[X] stelt dat zij geen mededelingsplicht,  maar  [A] wel een onderzoekplicht,  had. [X] voert bovendien aan dat [A] te laat heeft geklaagd: pas in 2014, op het moment dat RVO het voornemen had om [A] een boete op te leggen. Door te laat te klagen is [X] de mogelijkheid ontnomen om schadebeperkende maatregelen te treffen en [A] te adviseren. [A] heeft niet voldaan aan haar schadebeperkingsplicht en zelf onvoldoende maatregelen getroffen teneinde (een definitieve) overschrijding van de fosfaatgebruiksnormen te voorkomen.

De rechtbank oordeelt als volgt: Artikel 7:23 lid 1 BW bepaalt dat de koper geen beroep meer op kan doen op het argument dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven.

[A] dient als akkerbouwer te voldoen aan de Meststoffenwet. In dat kader wordt op grond van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet de mest die door [A] wordt aangevoerd onderzocht op het fosfaatgehalte en ontvangt [A] van dit onderzoek de resultaten. Als [A] niet voldoet aan de aan haar gestelde mestwaarden, kan zij een boete opgelegd krijgen. [A] heeft derhalve een eigen verantwoordelijkheid op de controle van de fosfaatgehalten in de aan haar geleverde mest. [A] had derhalve de onderzoeksresultaten sowieso moeten bestuderen. De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat [A] de onderzoeksresultaten had ontvangen, zij redelijkerwijs had kunnen ontdekken of de aan haar geleverde mest aan de overeenkomst beantwoordde. Vaststaat dat [A] dat niet heeft gedaan. [A] is er immers pas achter gekomen in augustus 2012, het moment waarop haar mestboekhouding werd bijgewerkt.

De rechtbank gaat er verder van uit dat de analysegegevens van de eerste vrachten in ieder geval vóór de latere mestleveringen van [X] aan [A]  bij [A] bekend hadden kunnen zijn. [A] had kunnen constateren dat de fosfaatwaarden afweken van hetgeen partijen met elkaar waren overeengekomen. [A] had op dat moment nog de tijd gehad om de daarop volgende mestleveringen te annuleren. Er zou dan sprake geweest zijn van een beperkte overschrijding van de fosfaatnormen, waarbij [A] zich eventueel had kunnen beroepen op de fosfaatverrekeningsregeling en er was [A] geen boete opgelegd.

[A] heeft aangegeven dat zij, als zij de analyses van de mest had bestudeerd, niet met één opslag had kunnen zien dat zij over het toegestane aantal fosfaten heen zou gaan. [A] had echter wel met één opslag kunnen zien dat de geleverde mest geen 2,9 kg fosfaat per ton bevatte, maar mest met een fosfaatgehalte van meer dan 4 kg per ton, derhalve aanzienlijk hoger dan partijen waren overeengekomen. Dat had [A] op dat moment moeten melden aan [X]. Op dat moment konden er nog maatregelen genomen worden, waardoor [A] geen boete opgelegd zou hebben gekregen. [A] heeft derhalve te laat geklaagd in de zin van artikel 7:23 lid 1 BW. [A] kan er derhalve geen beroep meer op doen dat de door [X] geleverde mest niet beantwoordde aan hetgeen partijen waren overeengekomen. De rechtbank wijst op grond van het bovenstaande de vordering van [A] af.

 

De moraal van het verhaal is duidelijk: degene die mest aanvoert dient bij afwijkende gehalten (als daarover al iets is afgesproken) tijdig contact op te nemen met de leverancier van de mest. Alleen dan kan de schade worden beperkt en een claim in de zin van artikel 7:23 lid 1 BW  worden voorkomen.

Lees hier de volledige uitspraak