Het wetsvoorstel ‘Verantwoorde groei melkveehouderij’ stelt grenzen de aan de groei (zonder extra grond) van het melkveefosfaatoverschot op een bedrijf ten opzichte van het melkveefosfaatoverschot in 2014. In een aantal situaties is het melkveefosfaatoverschot  in 2014 niet representatief voor de normale bedrijfssituatie en de ontwikkeling van het bedrijf. Staatssecretaris van Dam heeft aangegeven dat dit, naar zijn mening, aan de orde in twee specifieke situaties.

In de eerste plaats kan dit het geval zijn wanneer door medewerking van het bedrijf aan de realisatie van een natuurgebied of publieke infrastructuur waarbij sprake was van tijdelijke vergroting van de grond in gebruik bij het bedrijf als gevolg van participatie in een dergelijk project. De fosfaatruimte kan hierdoor in 2014 groter zijn geweest dan in andere jaren en daarmee is het melkveefosfaatoverschot in 2014 kleiner dan in andere jaren. Of sprake is van deze situatie dient aangetoond te worden door een wijziging van de bestemming van landbouwgrond in gebruik op het bedrijf vanwege natuurontwikkeling of aanleg van infrastructuur. Er dient een direct verband te zijn tussen de extra grond in gebruik op het landbouwbedrijf en deze wijziging van de bestemming van (een deel van) de landbouwgrond op het bedrijf. Er dient in alle gevallen sprake te  zijn van een ongewone en tijdelijke situatie die direct samenhangt met de ontwikkeling van het publieke project. Zo wordt de jarenlange huur of pacht van grond in eigendom bij natuurorganisaties of terreinbeherende organisaties op basis van kortlopende overeenkomsten zonder dat er sprake is van ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden nadrukkelijk niet als een bijzondere situatie beschouwd.

koe in wei
De staatssecretaris geeft twee uitzonderlijke omstandigheden aan met betrekking tot het melkveefosfaatoverschot in 2014 .

In de tweede plaats is sprake van een uitzonderlijke situatie wanneer de fosfaatproductie op het bedrijf buitengewoon laag was in vergelijking met voorgaande jaren  door een sterke daling van het aantal dieren of een ongewone samenstelling van de veestapel op het bedrijf als gevolg van ziekte of overlijden van de landbouwer (in geval van samenwerkingsverbanden als maatschappen: een of meer van de samenwerkende veehouders), zijn of haar echtgenoot/geregistreerd partner of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of door voorkomen van een dierziekten of ernstige diergezondheidsproblemen op het bedrijf, of door vernieling van de stal waar het melkvee werd gehouden (bijvoorbeeld door brand). Ook als één van deze gebeurtenissen zich in een van de twee jaren voorafgaand aan 2014 heeft voltrokken kan dat nog een wezenlijke invloed hebben op de omvang van de veestapel in 2014 en daarmee de fosfaatproductie in 2014. De fosfaatproductie van melkvee in 2014 dient minimaal vijf procent lager te zijn geweest dan zonder de genoemde gebeurtenis op het bedrijf het geval zou zijn geweest. Enige uitval van vee op een melkveebedrijf gedurende een jaar is niet ongebruikelijk en dus ook kleine fluctuaties in de fosfaatproductie niet.

Een melkveehouder die meent dat er sprake is van een situatie zoals hierboven beschreven, dient dat vóór 1 april 2017 bij RVO.nl aan te melden. Voor de melding zal een formulier beschikbaar worden gesteld, waarmee de melkveehouder gevraagd wordt op te geven: de werkelijke fosfaatproductie in 2014 op basis van de werkelijke omvang van de melkveestapel in 2014; de werkelijke fosfaatruimte in 2014 op basis van de werkelijke oppervlakte grond in gebruik bij het bedrijf in 2014; de gecorrigeerde fosfaatproductie 2014 op basis van de gecorrigeerde omvang van de melkveestapel zoals deze zou zijn geweest zonder ziekte/overlijden van de landbouwer of dierziekte of ernstige diergezondheidsproblemen of vernieling van de stal; en/of de gecorrigeerde fosfaatruimte 2014 op basis van de oppervlakte landbouwgrond in gebruik met aftrek van de tijdelijke grond in gebruik in 2014 in verband met de medewerking aan de realisatie van een natuurontwikkelingsproject of publieke infrastructuur waarbij sprake was van bestemmingswisseling van landbouwgrond.

Dat een van bovengenoemde situaties van toepassing was op het bedrijf in 2014 dient verder met schriftelijke bewijsstukken (zoals medische verklaringen, verklaringen van veeartsen, verklaringen van de verzekeringsmaatschappij, documenten die de deelname aan publieke natuurontwikkelingsprojecten of infrastructuurprojecten  bewijzen en waaruit blijkt dat er sprake was van wijziging van de bestemming van landbouwgrond in gebruik bij het bedrijf in verband met genoemd natuurontwikkelings-, of infrastructuurproject) aangetoond te worden. In geval de lage fosfaatproductie in 2014 het directe gevolg was van een verkleining van de veestapel op grond van ziekte van de veehouder in een voorgaand jaar (2012 of 2013) of het gevolg van voorkomen van een dierziekte of ernstige diergezondheidsproblemen in een voorgaand jaar waardoor de veestapel in 2014 ongebruikelijk klein was, dient dit ook met bewijsstukken aangetoond te worden.

Er zijn – op dit moment – geen andere redenen om de berekening van het melkveefosfaatoverschot 2014 te wijzigen.

Klik hier voor de volledige nota van wijziging