Regelmatig krijgen we bij mestboete.nl vragen over de  (tijdelijke) huur en verhuur van mestopslagen bij derden. Dit varieert van een silo tot opslag van (vaste) mest op een betonnen opslagplaat. Wanneer mest  naar een gehuurde opslag wordt gebracht of vanuit die opslag  wordt teruggehaald of uitgereden, is het  zaak dat kan worden aangetoond dat de betreffende opslag tot het hurende bedrijf hoort. Een mondelinge afspraak en verrekening met andere kosten  kan dan onvoldoende zijn, zoals blijkt uit onderstaande casus waarin het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) onlangs uitspraak deed.

Aan een bedrijf werd een boete opgelegd  voor in het totaal € 2100 voor zeven overtredingen bij het transport van pluimveemest. De boetes waren gebaseerd op een afdoeningsrapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA), waarin werd geconstateerd dat op 19 en 20 oktober 2011, drie vrachten pluimveemest zouden zijn afgevoerd van een pluimveebedrijf naar het bedrijf van appellant.

Appellant claimde dat er tijdelijk pluimveemest zou zijn opgeslagen op een betonnen plat die later zou worden afgevoerd. De betonnen plaat zou worden gehuurd en daarmee onderdeel zijn van het bedrijf waar de mest naar werd vervoerd. De huurovereenkomst zou mondeling zijn overeengekomen en de huurprijs  zou worden verrekend met de aankoop van snijmaïs.  Omdat de mestopslag werd gehuurd zou het verplaatsen van de mest een bedrijfsintern proces zijn, waardoor het transport niet zou hoeven te lopen via een intermediair of  zou hoeven te worden gemonsterd of geanalyseerd.

RVO oordeelde echter anders en stelde dat niet aannemelijk kon worden gemaakt dat de mestopslag was gehuurd en daardoor bij het transport van de opslag naar het bedrijf sprake was van eigendomsoverdracht van de mest. Dit betekent dat de regels rond aanvoer en afvoer van mest hadden moeten worden betracht.

Het  CBb  ging mee met de zienswijze van RVO en stelde dat niet aannemelijk is gemaakt dat de opslag was verhuurd. Uit de overlegde factuur en het bankafschrift blijkt weliswaar dat mais is verhandeld, maar uit niets blijkt dat in de koopprijs een vergoeding is verrekend voor de  huur van de opslagplaats voor mest. Er was geen huurovereenkomst of ander bewijs van (ver)huur. Hierdoor was geen sprake van een bedrijfsintern  transport van mest en hadden de daaromtrent geldende regels moeten worden nageleefd.

Lees hier de volledige uitspraak.

Moraal van het verhaal: zorg er voor dat bij de huur/verhuur van mestopslagen altijd kan worden aangetoond dat de huurder, voor een overeengekomen periode,  het exclusieve gebruiksrecht heeft voor de betreffende opslag. Leg dit ook schriftelijk vast en werk een en nader financieel ook als zodanig af. Het hoeft geen officieel geregistreerd document te zijn, zolang maar zonder twijfel aannemelijk kan worden gemaakt welke afspraken zijn gemaakt en hoe die worden nagekomen.