De Meststoffenwet (hierna: Msw) is van toepassing voor bedrijven. Maar wanneer sprake is van een bedrijf? Soms is dat in geschil, zoals in onderstaande zaak waarin de Rechtbank Limburg onlangs uitspraak deed.

Eiser en zijn echtgenote bezitten een kasteel met onder andere 2,5 hectare grasland en 2 hectare fruitboomgaard. Op het grasland en tussen de fruitbomen grazen twee pony’s. Het gras wordt gemaaid om de grond rondom het kasteel te onderhouden. Het gemaaide gras, wordt aan de pony’s gevoerd. De pony’s worden hobbymatig gehouden. Het fruit dat de fruitboomgaard oplevert wordt niet verhandeld.

Verweerder heeft geconstateerd dat eiser drie vrachten varkensdrijfmest heeft aangevoerd met daarin 771 kilogram stikstof en 432 kilogram fosfaat en stelt dat eiser zowel de gebruiksnorm dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm heeft overschreden.

Een relevante vraag: werd het gras geteeld voor het kasteel of voor de dieren?

Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een landbouwbedrijf heeft, omdat sprake is van ‘enige vorm van landbouw‘. Volgens verweerder is het begrip ‘landbouw’ een ruim begrip waaronder elke agrarische activiteit, op welke schaal dan ook, moet worden verstaan.

Verweerder heeft toegelicht dat eiser grasland heeft waarop gras wordt geteeld dat aan zijn dieren wordt gevoerd. Daarbij heeft hij op zijn grasland mest aangewend en daarvoor betaald gekregen. Verweerder heeft opgemerkt dat het niet nodig is een gebouw te hebben om van een landbouwbedrijf te kunnen spreken. Er hoeft ook geen sprake te zijn van bedrijfsmatig handelen, omdat dat alleen vereist is in geval er sprake is van een veehouderij en daar gaat verweerder niet vanuit. Verweerder ziet steun voor zijn standpunt in de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 september 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:5951).

Eiser is het niet eens met de boete en betoogt dat verweerder hem geen boete heeft mogen opleggen omdat hij geen landbouwbedrijf heeft en de Msw daarom niet van toepassing is. In geschil is daarmee of in de situatie van eiser kan worden gesproken over een landbouwbedrijf.

In de Msw wordt als bedrijf aangemerkt, ‘een geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden’. De tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is de ‘in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is’. Tenslotte is grasland ‘landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden gebruikt als veevoer’.

Gelet op wat de Msw onder een bedrijf verstaat, acht de rechtbank het standpunt van verweerder onjuist. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die verweerder heeft aangegeven, geen grond geven te concluderen dat sprake is van een bedrijf in de zin van de Msw.

Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat het gras wordt geteeld om het als veevoer te gebruiken. De enkele omstandigheid dat eiser het gemaaide gras aan zijn twee pony’s voert, vindt de rechtbank onvoldoende grond voor die conclusie. Het grasland is gelegen rondom het kasteel. Het maaien ervan behoort tot het normale onderhoud van het grasland. Niet gebleken is dat het grasland er is en gemaaid wordt om het aan de pony’s te kunnen voeren. Het gemaaide gras wordt aan de pony’s gevoerd omdat het er, na onderhoud van het grasland, is. Verweerder heeft op grond van deze omstandigheden dan ook niet kunnen concluderen dat sprake is van grasland en daarmee landbouwgrond in de zin van de Msw. Van een productie-eenheid, zoals verweerder de grasteelt heeft omschreven, is dan ook evenmin sprake.

Tenslotte is de rechtbank is ook niet gebleken van enig bedrijfsmatig handelen. De rechtbank is het niet eens met verweerder, dat geen sprake hoeft te zijn van bedrijfsmatig handelen om een bedrijf als een landbouwbedrijf in de zin van de Msw aan te merken. Zoals hiervoor al aangegeven, behoort landbouwgrond, in de zin van de Msw, tot het bedrijf als de landbouwgrond in het kader van de normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is. De rechtbank leidt hieruit af, dat sprake moet zijn van de exploitatie van een bedrijf en dat de landbouwgrond daarvan deel moet uitmaken om onder het bereik van de Msw te vallen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank pas te spreken van landbouw, in de zin van de Msw, als sprake is van enig bedrijfsmatig handelen.

De rechtbank ziet in de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin verweerder steun vindt voor zijn standpunt, geen reden voor een ander oordeel, reeds omdat de uitspraak op een andere situatie ziet als de onderhavige. Daarbij komt dat de uitspraak in hoger beroep is vernietigd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

De rechtbank toetst daarmee voor het geschil of sprake is van een landbouwbedrijf in de zin van de meststoffenwet, de grond in landbouwkundig gebruik is en sprake is van enig bedrijfsmatig handelen. De rechtbank oordeelt dat in dit specifieke geval geen sprake is van een bedrijf en verweerder eiser geen bestuurlijke boete op had kunnen leggen op grond van de Msw.

Lees hier de volledige uitspraak