Adviseurs zijn over het algemeen zeer betrokken bij de bedrijfsvoering van hun cliënten.  Echter net zoals voor hun klanten geldt ook voor de adviseur daarbij het wettelijke kader. Wordt dat (bewust) overtreden dan kan dit worden gezien als medeplegen en dat kan (strafrechtelijke) gevolgen hebben voor zowel de adviseur als zijn of haar werkgever. Een voorbeeld daarvan is onderstaande zaak waarin het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) onlangs uitspraak deed.

Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was de situatie als volgt: een adviseur was in dienst van een advieskantoor. Een akkerbouwer had een bedrijf, waarvan het grootste deel van de percelen van het bedrijf was gelegen in Duitsland. Het advieskantoor verzorgde voor de akkerbouwer de mestboekhouding en de Gecombineerde Opgave. De laatste betrokkene is een veehouder. De veehouder dreef een varkens- en een vleeskuikenbedrijf. Hij besteedde de mestboekhouding en de Gecombineerde Opgave uit aan het advieskantoor.

Verder is in deze zaak van belang dat op grond van artikel 1A lid 1 onder a ii Verordening (EG) 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 (hierna verder aangehaald als ‘de Verordening’), niet-verwerkte varkensmest zonder voorgaande toestemming en zonder gezondheidscertificaat mag worden verhandeld wanneer deze bestemd is om te worden uitgereden op gronden van eenzelfde bedrijf, gelegen aan weerzijden van de grens tussen twee lidstaten en onder controle van de bevoegde autoriteit. In andere gevallen mag dit slechts na instemming van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en lidstaat van bestemming en, op grond van artikel 7 lid 2 en artikel 8 lid 3 van de Verordening, mits de mest vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat. Deze regeling wordt wel de ‘grensboerenregeling’ genoemd.

In deze situatie kon van deze regeling gebruik worden gemaakt omdat kort samengevat het advieskantoor, akkerbouwer en veehouder heeft geadviseerd met elkaar een pachtovereenkomst aan te gaan en daarvoor de documenten (overeenkomsten, facturen) heeft opgesteld. Op die manier kon de veehouder niet-verwerkte varkensmest afvoeren onder de regels van de grensboerenregeling.

De percelen in Duitsland werden echter bewerkt door akkerbouwer, die ook de zeggenschap heeft behouden over hetgeen op die percelen werd geteeld. Gelet daarop kan volgens het oordeel van het Hof niet worden gesteld dat het daadwerkelijk ging om ‘eenzelfde bedrijf’ en zijn het pachtcontract plus de onderliggende facturen en documenten kennelijk slechts opgesteld om de schijn te wekken dat dit wel het geval was. Uit het voorgaande vloeit eveneens voort dat de Gecombineerde Opgave valselijk is opgemaakt voor zover het gaat over het gebruik van 45,44 hectare grond in Duitsland, nu daarin is opgenomen dat de veehouder 45,44 hectare grond in Duitsland in gebruik had, terwijl die grond daadwerkelijk in gebruik was bij de akkerbouwer.

Het advieskantoor heeft zich daarmee in het oordeel van het Hof schuldig gemaakt aan het adviseren omtrent  en daarmee het medeplegen van het opmaken en afleveren van een valse pachtovereenkomst, valse facturen en een valse Gecombineerde Opgave. Daarnaast acht het Hof medeplichtigheid bewezenverklaard aan het door veehouder verzenden van transporten onverwerkte mest naar Duitsland zonder inachtneming van de formaliteiten die gelden wanneer de grensboerenregeling niet van toepassing is.

De vraag die het Hof vervolgens beantwoord of deze verboden gedragingen, verricht door de adviseur, in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan het advieskantoor. Daarvoor dient vastgesteld te worden of die gedragingen plaatsvonden dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

Het Hof is op basis van deze omstandigheden van oordeel dat de verboden gedragingen die door de adviseur zijn verricht in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon en daarmee aan het advieskantoor.

Lees hier de volledige uitspraak