Het gaat nog (te) vaak mis: percelen die in de gebruiksnormenberekening zijn opgenomen, waar dat niet had gemogen. Denk aan percelen in gebruik van terrein beherende organisaties, overheden, waterschappen, etc. Op die percelen mogen dieren worden geweid, er mag mest naar toe, maar ze tellen niet altijd mee voor de gebruiksnormen. Hoe zit dat ?
Artikel 9, 10 en 11 van de Meststoffenwet (Msw) stellen dat gebruiksnormen worden toegekend aan de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Op zich duidelijk, of toch niet ?
Artikel 1 eerste lid onder h geeft de definitie van landbouwgrond: grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend.
Maar dat is niet de volledige definitie waar we hier naar op zoek zijn. Artikel 1 eerste lid onder m geeft de definitie van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: ‘tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is’.
Het venijn zit hem hier een beetje in de staart van de omschrijving. Grond die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is. De vraag is dan wat een normale bedrijfsvoering inhoud.
Uit vaste rechtspraak volgt dat dit betekent dat degene die het landbouwbedrijf voert over de grond in de praktijk in staat is het teeltplan en het bemestingsplan op elkaar af te stemmen en deze plannen in samenhang te realiseren. Er moet sprake zijn van beschikkingsmacht.
Beschikkingsmacht impliceert de aanwezigheid van een geldige juridische titel waaruit het exclusieve gebruiksrecht voor het perceel volgt. Daarnaast impliceert beschikkingsmacht dat diegene over de feitelijke macht over de teelt en de bemesting van die grond dient te kunnen beslissen (uiteraard binnen het kader van de Meststoffenwet). Volgt uit de onderliggende juridische overeenkomst dat beperkingen worden gesteld aan de teelt en bemesting (bijvoorbeeld: geen kunstmest toegestaan of alleen beweiden tussen mei en oktober met niet meer dan 2,5 GVE per ha) dan is geen sprake van feitelijke beschikkingsmacht van de houder van die overeenkomst over het perceel en tellen het perceel niet mee voor de gebruiksnormen (zie bijvoorbeeld: deze uitspraak)
Voor de toekenning van gebruiksnormen aan een perceel gelden daarmee de volgende vragen:
- Is sprake van landbouwgrond (ja/nee). De definitie van landbouwgrond is redelijk ruim (enige vorm van landbouw) dus daar zal vrij snel aan worden voldaan.
- Is sprake is van feitelijke beschikkingsmacht. Daarvoor is van belang dat uit de onderliggende gebruiksovereenkomst volgt dat sprake is van het exclusieve gebruiksrecht en of er geen beperkende voorwaarden in de overeenkomst zijn opgenomen die de macht over de teelt en bemesting ten opzichte van het kader van de Msw ernstig inperken.
Wanneer wel sprake is van landbouwgrond, maar niet van beschikkingsmacht dan is geen sprake van landbouwgrond die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is en telt het perceel niet mee in de systematiek van de gebruiksnormen.
Daarmee is het wel of niet hebben van de beschikkingsmacht vaak een veel bepalender vraag dan de vraag of al dan niet sprake is van landbouwgrond. Aan de definitie van landbouwgrond voldoe je immers best snel.
Let op: deze beperkingen aan teelt en bemesting moeten door derden worden opgelegd. Beperkingen die de gebruiker van het perceel zichzelf oplegt (uitgestelde maaidatum, kruidenrijk grasland, ANlb, etc) doen niet af aan de feitelijke beschikkingsmacht. Dan beslist immers de gebruiker zelf.