Onlangs deed de rechtbank uitspraak in een zaak die handelde over een varkensbedrijf met weinig grond die alle geproduceerde mest afvoert van het bedrijf. De hoeveelheid stikstof en fosfaat die werd geproduceerd via de stalbalans, werd echter niet teruggevonden in de afgevoerde mest en de voorraadmutatie. Hierdoor voldeed het bedrijf niet aan de verantwoordingsplicht (artikel 14 van de Meststoffenwet). Een situatie die voor veel bedrijven herkenbaar is. In dit geval legde RVO het bedrijf hiervoor een boete op. De varkenshouder tekende beroep aan tegen deze boete.

De varkenshouder geeft ter zitting aan dat hij alle geproduceerde mest heeft afgevoerd of in voorraad heeft. Hij onderbouwt dit door middel van een volumeberekening, waarbij is uitgegaan van KWIN en CBS-cijfers voor de mestproductie per dier. Hiermee heeft hij voldaan aan de enige variabele waar hij direct en rechtstreeks invloed op heeft: de mestafvoer. Onder normale omstandigheden had de varkenshouder daarmee de verwachting mogen hebben dat hiermee ook voldoende mineralen zouden zijn afgevoerd. Dit bleek echter niet het geval: hij kwam een kleine 3% van de hoeveelheid te verantwoorden fosfaat tekort.

RVO stelde zich ter zitting op het standpunt dat het mestvolume had moeten worden bepaald op basis van de cijfers in Tabel 4 (diergebonden normen) van de Tabellenbrochure Meststoffenwet en niet op basis van de Kwin en CBS cijfers. Verder stelde RVO dat de mestproductie van staldieren wordt bepaald overeenkomstig de in artikel 66, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet genoemde posten. Dit artikel bevat de berekeningswijze van de stalbalans. Dit levert volgens RVO een nauwkeurige bedrijfsspecifieke berekening op. Hierin speelt mestvolume geen rol. Het gaat in Meststoffenwet, zo stelde RVO,  om een verantwoording van de hoeveelheid stikstof en fosfaat, niet van het mestvolume.

De rechtbank is het met RVO eens dat de Meststoffenwet vraagt om het overleggen een sluitende balans voor zowel stikstof als fosfaat. De veronderstelling dat uit een sluitende volumebalans zou volgen dat de geproduceerde mineralen voldoende verantwoord zijn, is volgens de rechtbank – los van de gevolgde volumeberekening – dan ook onjuist.

Daarnaast voerde de varkenshouder aan dat, omdat hij de volledige mestproductie van het bedrijf had verantwoord,  het niet volledig kunnen verantwoorden van de geproduceerde stikstof en fosfaat op geen enkele wijze tot economisch of financieel gewin heeft geleid. Het niet volledig kunnen verantwoorden van fosfaat en stikstof is daarmee veel meer een gevolg van de spreiding en onnauwkeurigheid die inherent is aan de wijze waarop de afgevoerde mest wordt bemonsterd en geanalyseerd. Hierdoor zou een matiging van de boete op zijn plaats zijn (geen financieel voordeel, geen verwijtbaarheid). Ook hier oordeelt de rechter dat het kunnen verantwoorden van het mestvolume, geen basis kan zijn voor een matiging van de boete, het gaat immers in de Meststoffenwet om de verantwoording van fosfaat en stikstof.

Artikel 14, eerste lid, van de Meststoffenwet stelt dat het aan de veehouder is om de hoeveelheid fosfaat, respectievelijk stikstof in de aangevoerde, geproduceerde en afgevoerde mest te verantwoorden. De varkenshouder in deze casus kan  aannemelijk maken dat hij alle geproduceerde mest heeft afgevoerd of in opslag heeft. Het was de vraag in hoeverre de rechter er van kon worden overtuigd dat de varkenshouder aan alle regels en voorwaarden heeft voldaan, maar er toch een verschil – tussen de hoeveelheid fosfaat die is geproduceerd en de hoeveelheid fosfaat die is verantwoord – overblijft. Hiermee zou de rechter impliciet aangeven dat er zoiets bestaat als een fosfaatgat. Dit heeft de rechtbank nadrukkelijk niet gedaan. Op basis van strikt juridische argumenten oordeelt de rechtbank dat niet aan artikel 14, eerste lid is voldaan en er daarmee terecht een boete is opgelegd.

Conclusie: de rechtbank toetst of de wet- en regelgeving correct is toegepast, niet of de wet- en regelgeving in praktische zin juist is (dat is aan het beleid).  Op basis daarvan concludeert de rechtbank dat de boete terecht is opgelegd. Met betrekking tot het aspect verwijtbaarheid en hoogte van de boete had de rechtbank, gezien de omstandigheden, het boetebedrag kunnen matigen. Hierover heeft de rechtbank echter geoordeeld dat een verantwoord mestvolume geen bijzondere omstandigheid is en er daarmee geen aanleiding voor matiging van het boetebedrag bestaat.