Onlangs deed de Rechtbank Den Haag uitspraak in onderstaande casus die handelde over een op te leggen boete bij een geringe niet-naleving van de derogatievoorschriften.

 Bij besluit van 22 juli 2014 (het primaire besluit) heeft de Staatssecretaris van economische zaken door middel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: verweerder) aan een melkveebedrijf (hierna: eiseres) een boete opgelegd van € 21.077,- wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in 2012 met 3.011 kilogram stikstof. Bij de berekening van de overschrijding is uitgegaan van een gebruiksnorm van 170 kilogram per hectare landbouwgrond en niet van de verhoogde derogatienorm van 250 kilogram per hectare. Eiseres voldeed niet aan de derogatievoorwaarden omdat niet alle percelen tijdig waren bemonsterd en het bemestingsplan niet volledig en naar waarheid was opgesteld.

In het herzieningsbesluit heeft verweerder het bestreden besluit herzien. Verweerder heeft daarbij, naar aanleiding van het bezwaar van eiseres, het primaire besluit gedeeltelijk herroepen, in die zin  is gematigd tot 25% van het oorspronkelijke bedrag, te weten tot € 5.269,25.

20170425 paginasEiseres vindt dat met een waarschuwing volstaan had kunnen worden en wijst ter onderbouwing van haar beroep op een volgens haar soortgelijk geval. Subsidiair stelt eiseres dat bijzondere omstandigheden aanleiding hadden moeten vormen voor verdere matiging van de boete, waarbij het boetebedrag op grond van het beleid van verweerder niet hoger mag zijn dan € 2.000,-.

Tussen partijen is niet in geschil dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor derogatie, nu eiseres niet al haar percelen tijdig heeft bemonsterd. Daarmee heeft eiseres artikel 7 van de Msw overtreden, nu de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond met 3.011 kilogram heeft overschreden. Verweerder was derhalve bevoegd eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.

Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder op grond van zijn beleid had moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing dan wel de boete op maximaal € 2.000,- had moeten stellen. Verweerder hanteert beleid, waarbij matiging van de boete plaatsvindt bij geringe niet-naleving van de derogatievoorschriften. Dat beleid heeft ook betrekking op de situatie dat niet, niet volledig of niet tijdig is voldaan aan het derogatievoorschrift om de tot het bedrijf horende percelen tijdig te laten bemonsteren en analyseren.

Op grond van het Handhavingsbeleid derogatie 2012 komt een landbouwer alleen in aanmerking voor matiging van de boete tot € 2.000,- indien alle percelen zijn bemonsterd maar sprake is van overtreding van een andersoortige derogatievoorwaarde. In gevallen waarin er onvoldoende grondmonsters zijn genomen, maar waarin er voor slechts een gering deel van het areaal (0,15 hectare marge) geen geldige bodemanalyse aanwezig was, wordt met een schriftelijke waarschuwing volstaan. In de onderhavige zaak is ruim 4 van de ruim 41 hectare te laat bemonsterd.

De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat matiging van de boete tot € 2.000,- op grond van het Handhavingsbeleid derogatie 2012 in dit geval niet aan de orde was.

Bij het herzieningsbesluit heeft verweerder besloten de boete te matigen, omdat in de onderhavige zaak volgens hem sprake is van met een recente zaak vergelijkbare feiten en omstandigheden. In die zaak zag de rechtbank Noord-Nederland aanleiding de boete te matigen tot een bedrag dat uit een oogpunt van speciale en generale preventie passend te achten is, namelijk op 25% van het volgens artikel 57 van de Meststoffenwet berekende bedrag (ECLI:NL:RBNNE:2015:3045). Van voornoemde uitspraak zullen de uitkomsten worden verwerkt in verweerders beleid.

Hoewel dit nieuwe beleid nog moet worden neergelegd in een beleidsregel meent de rechtbank met verweerder dat eiseres dient te profiteren van dit begunstigende beleid. Met het gematigde boetebedrag van € 5.269,25 wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de verminderde ernst en verwijtbaarheid van de overtreding.

Lees hier de volledige uitspraak