Wanneer is bos aan te merken als landbouwgrond en wanneer niet? Over deze vraag deed het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) onlangs uitspraak, naar aanleiding van een boete die was opgelegd wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (hierna: Msw). De overtreding werd veroorzaakt door het feit dat bij de vaststelling van de gebruiksruimte een oppervlakte van 40 hectare grond buiten beschouwing is gelaten vanwege het feit dat het bos op deze grond niet werd aangemerkt als landbouwgrond. De eigenaar van grond was het daar uiteraard niet mee eens en stelde dat de grond weldegelijk diende te worden aangemerkt als landbouwgrond.

In haar uitspraak stelt het College dat in artikel 1, onder g, van de Msw duidelijk gedefinieerd is wanneer grond waarop bosbouw wordt uitgeoefend, als landbouwgrond in de zin van de Msw aan te merken valt, namelijk indien de bosbouw voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde regels. Ingevolge artikel 3 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Stcrt. 2005, 226, hierna: Uitvoeringsregeling) wordt als grond die aan deze regels voldoet aangemerkt als grond met een houtopstand die valt onder de vrijstelling bedoeld in de Regeling meldings- en herplantplicht. Uit de toelichting bij artikel 3 van de Uitvoeringsregeling (zie blz. 52 van genoemde Stcrt.) blijkt dat de wetgever aansluiting heeft gezocht bij de vrijstellingsbepaling van de Regeling meldings- en herplantplicht om een onderscheid te maken tussen commerciële bosbouw en andersoortig bos. De voorwaarden die in het kader van de Regeling meldings- en herplantplicht gelden, waarborgen volgens de toelichting dat de vrijstelling uitsluitend ziet op bossen die in ieder geval binnen 40 jaar na aanplanting geveld zullen worden. Dit betekent naar het oordeel van het CBb dat de wetgever bewust niet heeft gekozen voor het – materiële – criterium dat sprake moet zijn van commerciële bosbouw om grond waarop bosbouw wordt uitgeoefend als landbouwgrond in de zin van de Msw te kunnen aanmerken.

Niet in geschil was dat appellant geen vrijstelling als bedoeld in de Regeling meldings- en herplantplicht heeft aangevraagd. Het CBb is dan ook van oordeel dat het bosareaal van appellant om die reden niet is aan te merken als landbouwgrond in de zin van de Msw. De staatssecretaris heeft deze grond dus terecht niet meegenomen bij de vaststelling van de gebruiksruimte.

De conclusie is helder: ongeacht de feitelijke omstandigheden zal de grond alleen meetellen als landbouwgrond wanneer vrijstelling als bedoeld in de Regeling meldings- en herplantplicht is verkregen.