Het intrekken van een derogatievergunning, betekent direct een aanzienlijke verhoging van het boetebedrag. Eén van de meest voorkomende redenen waarom een derogatievergunning wordt ingetrokken, is dat één van de gebruiksnormen is overschreden. Zo ook in deze situatie waarin het College van Beroep voor het bedrijfsleven onlangs uitspraak deed. Tenminste in eerste instantie.
Met het besluit van 4 augustus 2022 heeft de minister de derogatievergunning van de onderneming voor het jaar 2019 ingetrokken, en uitgesloten van deelname aan derogatie voor het jaar 2023. Hierdoor is de onderneming, een boete opgelegd in verband met overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen in 2019 en een adminstratieve boete opgelegd in verband met het niet bijhouden van een inzichtelijke administratie.
Naar aanleiding van de gronden die werden aangevoerd in het bezwaarschrift was niet langer sprake van een overschrijding van de gebruiksnormen. Toch werd de beslissing tot het intrekken van de derogatievergunning gehandhaafd. .Aan de intrekking van de derogatievergunning heeft de minister ten grondslag gelegd dat de onderneming niet heeft voldaan aan de volgende derogatievoorwaarden:
- het doen van een juiste voorraadopgave in het formulier Aanvullende gegevens landbouwer (in plaats van de gemiddelde gehalten van de bemonsterde vrachten, was uitgegaan van de forfaitaire gehalten);
- het bijhouden van een inzichtelijke administratie van de melkproductie (het bedrijf verwerkte zelf een deel van de melk. Deze hoeveelheid was niet in de berekening opgenomen, maar kon wel inzichtelijk worden gemaakt en alsnog worden aangeleverd)
- het bijhouden van een inzichtelijke administratie van gehouden schapen (20 ‘hobbyschapen’ waren niet opgenomen in de mestboekhouding)
In beroep is gesteld dat de gevolgen van het intrekken van de derogatievergunning zodanig zijn dat deze niet evenredig kunnen worden geachte. Op de zitting is vastgesteld dat de onderneming niet betwist dat zij niet heeft voldaan aan de gestelde administratieve verplichtingen, maar deze tijdens het onderzoek door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit zijn hersteld.. Verder is niet in geschil dat de minister beschikte over een bevoegdheid om de derogatievergunning in te trekken.
De rechtsvraag die het College is voorgelegd was of het intrekken van de derogatievergunning plus de uitsluiting van het verkrijgen van een dergelijke vergunning voor het volgende jaar een straf is die in verhouding staat tot de aard, ernst en omvang van de overtredingen. .
Omdat het hier om een discretionaire bevoegdheid gaat, moet de toepassing daarvan worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarin staat dat de voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb bepaalt daarom dat er een belangenafweging moet plaatsvinden (zie onder meer de uitspraak van het College van 30 april 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:304)).
De onderneming voert aan dat het intrekken van de derogatievergunning voor het kalenderjaar 2019 een boetebedrag betekent van ruim 20.000 euro, Alleen vanwege enkele administratieve onvolkomenheden die bovendien zijn hersteld gedurende het NVWA-onderzoek. Daarnaast is gesteld dat de uitsluiting van het verkrijgen derogatie voor het jaar 2023 heeft geleid tot (behoorlijk) financieel nadeel. Bij een bedrijfsoppervlakte van ruim 40 ha moest immers bijna 3.000 kilogram stikstof in dierlijke mest meer worden afgevoerd dan wanneer het bedrijf gebruik had kunnen maken van haar derogatievergunning. Daarnaast zou zo’n 3.000 kg zuivere stikstof in kunstmest dienen te worden aangekocht dan met een derogatievergunning. Grofweg betekent dit naast het opgelegde boetebedrag, meerkosten van een ongeveer 20.000 euro. Dus: een sanctie van 40.000 euro vanwege administratieve onvolkomenheden.
Het College oordeelt dat de genoemde overtredingen de opgelegde boete plus de gevolgschade rechtvaardigen en daarbij geen sprake is van strijd met artikel 3:4 van de Awb . De minister mocht daarom zijn bevoegdheid toepassen om de derogatievergunning voor het jaar 2019 in te trekken.de onderneming uitsluiten van het verkrijgen van een dergelijke vergunning voor 2023.
Wat daar verder ook van moge zijn, het geeft het belang aan van het voeren van een correcte administratie.
Lees hier de volledige uitspraak