Naar aanleiding van een eerdere bijdrage op deze website ontvingen we een aantal vragen over de definitie van bedrijf in de Meststoffenwet (hierna: Msw). Immers de Msw is alleen van toepassing voor bedrijven. Maar wanneer is nu sprake van een bedrijf? Denk daarbij bijvoorbeeld aan situaties waarin sprake  is van een klein aantal (hobby-matig) gehouden dieren en een beperkte oppervlakte grond waarop de dieren weiden en waarvan ruwvoer voor deze dieren wordt gewonnen. Is in die situatie sprake van een bedrijf in de zin van de Msw? Voor de beantwoording van die vraag is niet zozeer van belang of het een bedrijf is opgezet met de intentie om er een verdienste of een nevenverdienste uit te halen, maar moet  sprake zijn van ‘grond in landbouwkundig gebruik’ en sprake zijn van ‘enig bedrijfsmatig handelen’.

een aantal dieren een wat grond: is daarmee sprake van ‘een bedrijf’?

Eerst wat begrippen en definities:

In de Msw wordt als bedrijf aangemerkt: ‘een geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden’.

Landbouw: akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden – , tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet;

Landbouwgrond: grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;

grasland: landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden gebruikt als veevoer;

bouwland: landbouwgrond, niet zijnde grasland;

Stel er is sprake van een situatie waarin een aantal dieren grazen op grasland, waarbij het grasland wordt gemaaid voor voederwinning. Duidelijk is dat dit grasland wordt gebruikt voor de teelt van veevoer. Duidelijk is dat dergelijk grasland wordt gezien als landbouwgrond. Dat deze grond in landbouwkundig gebruik is, staat daarmee buiten kijf.  Om te bepalen of sprake is van een bedrijf hangt dan af van het tweede aspect:  is sprake van enig bedrijfsmatig handelen?

Daarvoor gaan we weer terug naar artikel 1 van de Msw voor de definitie van bedrijf:

bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;

De ondergrens voor de kwalificatie bedrijfsmatig houden (er wordt gesproken over ‘enige vorm van landbouw’ en ‘elke bedrijfsmatige vorm’ van houden van dieren) ligt laag. Er hoeft dus geen sprake te zijn van een volledig inkomen of een volledige tijdsbesteding, maar er dient te worden gekeken naar de inhoud van de activiteiten waarbij op basis van de feitelijke situatie moeten worden beoordeeld of sprake is van bedrijfsmatig handelen. Ik citeer uit een aantal uitspraken:

uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven

In een uitspraak van 2016 oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College): ‘Of sprake is van hobby of bedrijfsmatige veehouderij is, aldus de Minister in zijn brief, steeds een feitelijke beoordeling. Het College zal daarom beoordelen of de activiteiten die verweerders hebben verricht, zijn aan te merken als het bedrijfsmatig houden van dieren en daarmee als veehouderij dan wel als het hobbymatig houden van dieren.’ In deze situatie worden 2 Shetlandpony’s op 0,68 ha grasland niet aangemerkt als bedrijfsmatig. Er is geen sprake van opbrengsten uit de verkoop van dieren of dergelijke.

In een andere uitspraak worden 8 pony’s gehouden op 3,87 ha wel aangemerkt als een bedrijf: ‘Daartoe neemt het College in aanmerking dat het ging om een niet geringe oppervlakte van 3,85 ha grond. Bovendien is de grond gebruikt voor het aanvoeren en uitrijden van mest. Bovendien is ter zitting verklaard dat elk jaar gemiddeld twee veulens worden gefokt voor de verkoop. Dit levert een bedrag op van tussen de € 1.200,- en € 1.500,- per veulen.

In onderstaande  uitspraak van het College weerlegt het College in hoger beroep een uitspraak van de rechtbank die een situatie wel aanmerkte als bedrijfsmatig

‘De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak vooropgesteld dat het hobbymatig houden van paarden is aan te merken als veehouderij en dus als “landbouw” in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Msw. De rechtbank heeft, daarbij in aanmerking nemende dat een winstoogmerk op basis van de omschrijving van “bedrijf” in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Msw, niet vereist is, om die reden de Msw van toepassing geacht.

Het College acht dit oordeel onjuist. Het College is op basis van de feitelijke situatie van oordeel dat het houden van dieren door [naam] niet is aan te merken als bedrijfsmatige veehouderij als bedoeld in de Msw. Anders dan de minister heeft gesteld, is er evenmin sprake van een bedrijf omdat [naam] akkerbouw zou beoefenen. [naam] beschikt slechts over vier paarden. Hoewel [naam] beschikt over een perceel dat niet van geringe grootte is, is onweersproken dat het bij hem vooropstaat om grond “terug te geven aan de natuur” en niet om deze bedrijfsmatig te bewerken. Weliswaar wordt er gras gemaaid en wordt dit aan de paarden gevoerd, maar dit maaien vindt – slechts eenmaal per jaar – plaats omdat hiertoe een wettelijke verplichting bestaat en niet als vorm van akkerbouw, hetgeen mede blijkt uit het feit dat de opbrengst niet toereikend is voor het voederen van de paarden, waardoor voer moet worden bijgekocht. Voor het uitrijden van de mest heeft [naam] geen vergoeding ontvangen. Evenmin is sprake van het fokken van veulens voor de verkoop of andere commerciële activiteiten. De feitelijke situatie onderscheidt zich hier ook van de situatie die aan de orde was in de aangehaalde uitspraak van 14 april 2017 doordat daarin anders dan hier sprake was van de aanvraag en uitbetaling van bedrijfstoeslag. De rechtbank is daarbij eraan voorbijgegaan dat weliswaar voor het oordeel dat sprake is van veehouderij in de zin van de Msw een winstoogmerk niet bepalend is, maar dat wel sprake moet zijn van het bedrijfsmatig houden van dieren. Daarvan is in dit geval, gelet op de vastgestelde feiten, geen sprake.

Dit brengt me terug naar de vraag waar het hier om ging: wanneer is sprake van een bedrijf. Duidelijk is dat voor het oordeel of sprake is van bedrijf in de zin van de Msw de omvang van de activiteiten niet bepalend is. Bepalend voor de kwalificatie bedrijf is of sprake is van een vorm van ‘bedrijfsmatig’ houden van dieren en exploiteren van land. Met andere woorden: worden dieren gefokt,  worden er dieren verkocht, wordt de landbouwgrond bemest met mest van derden, worden betalingsrechten verzilverd, hoe vaak wordt gemaaid en hoeveel voer wordt gewonnen en waarvoor wordt het gebruikt. Uit de tegenstellingen in de uitspraken tussen rechtbank en het College van Beroep van het bedrijfsleven blijkt al dat het hier geen simpele zwart-wit vraag is, maar een beoordeling op basis van de feitelijke omstandigheden. Het kader is hierboven geschetst en de beoordeling moet per situatie worden gemaakt.